Menno de Jong is directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM (de nieuwe Jaap van Dissel).
Vijf jaar nadat corona de samenleving op haar knieën kreeg, zijn de extra miljoenen die er zouden komen voor de ‘pandemische paraatheid’ alweer wegbezuinigd. En dat terwijl een nieuwe uitbraak bepaald niet is uitgesloten, zegt Menno de Jong, de nieuwe nationale infectieziektebestrijder.
Meneer De Jong, het is februari 2020, het coronavirus heeft Nederland bereikt. Maar nu bent ú hoofd van het OMT, het Outbreak Management Team dat het kabinet adviseert. Wat zou er anders zijn?
‘Ik denk niet zoveel.’ Hij grijnst. ‘Ik heb alleen geen baard.’
Kom, er zullen toch verschillen zijn?
‘Als ik terugdenk aan die tijd: het gevaar en de onzekerheden zouden even groot zijn. Dus we zouden nog steeds verstrekkende adviezen moeten geven.’
Zou u ook naast de premier achter het spreekgestoelte staan? In interviews was u destijds erg kritisch over het feit dat bij de persconferenties ook Jaap van Dissel op het podium stond.
‘Vooropgesteld: ik heb Jaap, die een vriend en goede collega van me is, altijd een uitstekende OMT-voorzitter gevonden. Iemand die de boel bij elkaar houdt. Maar op het moment dat Jaap tijdens die persconferenties naast De Jonge en Rutte plaatsnam, was in de beeldvorming niet voor iedereen meer helder of het OMT en het RIVM wel onafhankelijk zijn.

‘Voor alle duidelijkheid, het OMT ís onafhankelijk, daar kan ik mijn hand voor in het vuur steken, ik ben er zelf lid van geweest. Maar in de beeldvorming is dat dan niet wat blijft hangen. Ik vond dat schadelijk. Voor Jaap, voor het vertrouwen in dat onafhankelijke advies, en daarmee misschien wel voor hoe mensen zich hielden aan maatregelen.’
Dus als Rutte u in februari 2020 had gevraagd: Menno, ik wil graag dat je bij me op het podium komt staan…
‘Dan was ik daarover wel in discussie gegaan. Het was in ieder geval beter geweest als Rutte vooraf steeds duidelijk had uitgelegd: Jaap staat hier voor de duiding van de cijfers en de advisering, maar de besluiten worden door het kabinet genomen, na overleg in het BAO, het bestuurlijk afstemmingsoverleg (een overleg tussen ministeries, gemeentes en GGD’s, red.).’
De nieuwe Van Dissel
De ‘nieuwe Jaap van Dissel’. Het is de bijnaam die oneerbiedig snel valt als het gaat om Menno de Jong, opvolger van de vorig jaar mei gepensioneerde Van Dissel. Terwijl arts-microbioloog De Jong zelf ook geen onbekende is: zo werd hij tijdens de coronacrisis dé medische vraagbaak bij stadszender AT5.
Toch oogt hij wat gespannen. Hij moet nog een beetje wennen aan zijn nieuwe rol, zegt hij. De rol van iemand die niet meer alle vrijheid van spreken heeft, maar ook gewoon ambtenaar is, met boven zich een minister. Dat vergt toch een wat andere manier van praten, vertelt hij, op zijn hoede en geflankeerd door zijn voorlichter. Later, als het interview eigenlijk al ten einde is, komt hij meer los, en praten we nog een uur door.
U lijkt me in stijl een heel ander type. Van Dissel leerden we kennen als een academicus uit Leiden, heel slim, een echte hoogleraar. Hoe zou u de huisstijl van Menno de Jong noemen?
Weer die grijns. ‘Nou: ik ben een academicus uit Amsterdam, heel slim, een echte hoogleraar. Natuurlijk zijn er verschillen. Jaap is misschien meer de klassieke professor, terwijl ik, hoe zal ik het zeggen?’
Zijn woordvoerder: ‘Jij formuleert over het algemeen iets makkelijker voor mensen die niet academisch geschoold zijn.’
Uw vrienden zeggen: raar eigenlijk dat Menno deze baan heeft geaccepteerd. We hadden verwacht dat hij terug zou gaan naar Azië of Afrika.
‘Ik heb vijf jaar in Vietnam gewerkt, met een jong gezin. Ik werd erheen gehaald om een virologisch lab op te zetten dat er nog niet was. Hoe mooi is dat? In die tijd, rond 2004, stak de vogelgriep de kop op in Zuidoost-Azië. Dus het lab had meteen een goede functie. Ineens waren we het epicentrum van deze toen nog nieuwe dreiging. Want alles wat we zagen, was nieuw en belangrijk. Het was een crisis, met alle stress vandien.
‘Toen we uiteindelijk teruggingen, was dat omdat mijn oudste dochter (nu 27, red.) de puberteit naderde. We zeiden: dan moet er rust zijn. Maar al in het vliegtuig naar Nederland zaten we uit te rekenen hoelang het zou duren voordat de kinderen oud genoeg waren om weer terug te kunnen.’
‘Dat is uiteindelijk een naïeve gedachte geweest. Als je kinderen uit huis gaan, betekent dat niet dat ze je niet meer nodig hebben. En andersom, het is ook een fase waarin het leuk is om in de buurt van je kinderen te zijn. Bovendien werd mijn vrouw (arts-microbioloog Constance Schultsz, red.) hoogleraar in Amsterdam, haar carrière ging vlammen.’
En nu zit u hier op kantoor bij het RIVM. Zeg eens eerlijk: is zo’n baan wel leuk als er geen pandemie is? U bent ergens toch de voorzitter van het Elfstedencomité die maar zit te wachten tot de tocht eindelijk eens doorgaat.
‘Vergis je niet, er zijn in Nederland genoeg uitdagingen op het gebied van infectieziekten. De gedaalde vaccinatiegraad. De mazelenuitbraken. Plus dat we bij de volgende pandemie optimaal willen klaarstaan. Daar werken we nu aan.’
De Jong werkt als directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding (CiB) in een machinekamer waarvan weinig Nederlanders weet hebben. Een machine met zo’n zeshonderd medewerkers, waarvan de onderdelen namen hebben als ‘Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding’ (LCI) en ‘Infectieziekteonderzoek, Diagnostiek en Laboratorium Surveillance’ (IDS). Bij een crisis moeten al die onderdelen onder zijn leiding samenklikken tot een slagvaardig geheel. Het LCI activeert dan de GGD’s, het ‘Centrum Epidemiologie en Surveillance van Infectieziekten’ (EPI) slaat aan het rekenen, en De Jong trommelt de experts bijeen die het OMT vormen.
Maar tijdens corona bleek er nogal wat te haperen. De machinekamer is ingericht op het signaleren en terugdringen van brandhaardjes mazelen, bof of desnoods een door reizigers meegebrachte tropenziekte. Niet op een jarenlange uitputtingsslag met een compleet nieuw, pandemisch virus.
‘We hadden aanvankelijk de illusie: we gaan dit varkentje wel even wassen’, blikt hij terug. ‘Maar toen kwam carnaval en kregen we pas door hoeveel circulatie er al was.’ Corona bleek zich onopgemerkt van keel tot keel te verspreiden via milde gevallen, maar ook genoeg mensen ernstig ziek te maken dat de ziekenhuizen volliepen.
‘Dan weet je: dit wordt een ander verhaal’, vertelt De Jong. ‘We gingen al snel van proberen het virus weg te krijgen, containment, naar het afremmen van de uitbraak, mitigatie.’
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het RIVM opdracht gegeven de pandemische preventie en paraatheid te versterken. Als er nu een pandemie zou uitbreken: wat zouden we daarvan merken?
‘Ik denk dat we sneller inzicht hebben in de verspreiding. Surveillancemogelijkheden zijn uitgebreid met bijvoorbeeld rioolwatermonitoring, kijken wat er aan virussen in riolen zit. En we zijn beter toegerust om het testen uit te breiden. Zeker als het om vogelgriep gaat, daarvoor hebben we de tests eigenlijk al.
‘Maar we zijn er nog niet. Waar we nu bijvoorbeeld mee bezig zijn, is betere en snellere beschikbaarheid van data. De datastromen tussen GGD’s en RIVM, en die tussen de ziekenhuizen en het RIVM, zijn natuurlijk essentieel om inzicht te krijgen in een uitbraak en snel te kunnen bepalen waar we aan toe zijn.’
Wacht even: we hebben net een pandemie gehad. Er was een coronadashboard, de data waren eindelijk aan elkaar gekoppeld. En nu zegt u: het is allemaal nog niet op orde?
‘Ja, waar kwamen de data voor dat dashboard vandaan? Destijds hadden we teststraten, met een apart systeem voor corona. En de ziekenhuisdata kwamen dankzij veel extra werk van de ziekenhuizen naar buiten. Maar de teststraten zijn er niet meer en het animo bij de ziekenhuizen om hier veel extra tijd en energie in te steken, is weg. We moeten toe naar een situatie waarin het delen van data common practice is.’
Waarom is het nog steeds niet gebruikelijk om data te delen?
‘Deels gewoon omdat de ict-systemen er nog niet zijn. En deels komt het door de privacywet, waarin Nederland… Tja, hoe zeg ik dat? Als ik vergelijk hoe tijdens de pandemie in sommige landen om ons heen data beschikbaar kwamen onder dezelfde Europese privacyregels, vraag ik me wel eens af: waarom kunnen wij dat niet? Ik zie wel een rol van de overheid om daarin wat meer directie te geven.’
Op de man af: zijn we nu beter voorbereid op een pandemie dan vijf jaar geleden, of niet?
‘We zijn beter voorbereid, maar zeker nog niet optimaal. In opzet zijn we best goed bezig, maar er zijn nog wel extra activiteiten nodig. En investeringen, om de uitvoering te bestendigen. Het vorige kabinet had 300 miljoen euro uitgetrokken, niet alleen voor het RIVM, maar voor de hele pandemische paraatheid. Maar dat is in het regeerakkoord helaas verdwenen.’
Hoe kan het eigenlijk dat de urgentie zo snel weg is?
‘Het is duidelijk een andere wereld geworden. Er is aandacht voor andere soorten crisis, voor oorlogsdreiging. Meer geld naar Defensie moet ook weer ergens vandaan komen. Dus het belangrijke beleid wordt nu niet zozeer pandemische paraatheid, maar weerbaarheid. Weerbaar zijn tegen diverse crisissen. En pandemische paraatheid is daar onderdeel van.’
Verontschuldigend bijna: ‘Ik kan ook niet zeggen dat ik hier in de makkelijkste periode ben ingestapt.’
Twintig jaar geleden, toen u nog in Vietnam werkte, waarschuwde u in deze krant voor vogelgriep H5N1. U behandelde achttien patiënten, die vogelgriep van pluimvee kregen. Dertien van hen overleden. Pas op, zei u, dit kan weleens een pandemie worden. Bent u daarover tegenwoordig somberder of optimistischer?
‘Ik ben iets somberder. Wat je toen zag, was met name pluimveesterfte, en incidentele infecties bij mensen. Maar nu is er die uitbraak onder koeien in Amerika. Die baart me zorgen, want de koe staat dichter bij de mens, dat maakt de stap naar de mens weer een stukje kleiner. Plus dat ik niet het gevoel heb dat er in de VS momenteel genoeg zicht wordt gehouden op het probleem, met al die ontslagen. Amerika is op dit moment misschien wel het grootste risicoland voor het tot ontwikkeling komen van een grieppandemie.’
Ziet u nog andere gevaren?
‘Er is best kans dat we in de komende jaren weer een pandemie krijgen. Daarbij denk ik vooral aan luchtweginfecties, zoals vogelgriep of misschien wel een volgend coronavirus, sars-cov-3. Waar ik me ook zorgen over maak, is antimicrobiële resistentie, bacteriën die resistent zijn voor antibiotica. Nederland doet het nog redelijk goed, maar we zijn onderhand wel een beetje dat dorpje uit Asterix en Obelix, dat moedig standhoudt in een buitenwereld vol resistente microben.’
En een nog compleet onbekende ziekte? Is het denkbaar dat bijvoorbeeld een ebola-achtig virus leert zich door de lucht te verspreiden?
‘Dat zijn meer de uitwassen. Realistischer is dat we hier op een gegeven moment dengue-uitbraken krijgen, omdat het klimaat verandert en de tijgermug zich hier vestigt.’
Dengue, ook wel knokkelkoorts, is een tropenziekte die zich alleen via bepaalde muggen kan verspreiden. Symptomen zijn hoge koorts, spier- en gewrichtspijn, diarree, braken en huiduitslag.
Intussen trekt de infectieziektebestrijder des vaderlands van vergadertafel naar vergadertafel, en van universiteit naar ziekenhuis. Klaar zijn voor uitbraken betekent samenwerken, weet hij. Dus tuigt hij nu al zo veel mogelijk verbintenissen op, tussen RIVM en zorg- en kennisinstellingen. ‘Zodat je, áls er iets gebeurt, weet wat je aan elkaar hebt. Ik zeg wel eens: ik ben op wereldvredesmissie’, grapt hij.
Dat klinkt abstract. Voorbeeldje?
‘Bij een volgende uitbraak willen we bijvoorbeeld al de benodigde onderzoeksprotocollen op de plank hebben liggen, zodat we direct aan de slag kunnen met de juiste onderzoeken. Want in het begin is snelheid zeer belangrijk: wat is dit voor ziekteverwekker, hoe verspreidt hij zich, welke groepen lopen risico, hebben we medicijnen of behandelingen die kunnen helpen? Dat kan inzichten geven die weer van cruciaal belang zijn voor eventuele publieke maatregelen die je neemt.’
Als er weer een virus op ons af zou komen, zouden we dan meer een Zweedse aanpak krijgen, een aanpak op maat?
‘Dat is natuurlijk erg afhankelijk van de verwekker, de ernst van de ziekte, en wie er risico loopt. Dus ik kan niet op voorhand zeggen dat het in een volgende pandemie heel anders zou gaan.
‘Toch denk ik dat we veel van covid hebben geleerd. Over covid zelf, maar ook over de weerbaarheid van de samenleving, en hoe belangrijk het is om die samenleving meer te betrekken. Covid was natuurlijk een crisis met twee jaar lang een focus op het puur medische: sterfte beperken en voorkomen dat de ic’s vollopen.
‘Gelukkig wordt er inmiddels veel nagedacht over de vraag hoe je tot een meer integrale advisering kunt komen, waarbij je beter rekening houdt met bijvoorbeeld economische of psychosociale kanten. Misschien komen we wel tot de conclusie dat het in een bepaalde fase van een pandemie anders moet. En in een andere fase misschien weer niet.’
Hoe houd je de samenleving bij elkaar, in het geval van een pandemie?
‘In het ideale geval voelt de samenleving zich ook betrokken, zoals gebeurde in de eerste golf. Daar zou je meer over willen weten. Hoe werkt dat? Wat is ervoor nodig om de loyaliteit naar kwetsbare mensen langer vol te houden?
‘Ik zou graag zien dat de afstand tussen het RIVM, de GGD en de samenleving kleiner wordt. Dat is deels communicatie, maar deels ook: meer interactie, meer in contact staan met de samenleving, mensen betrekken bij de onderzoeken die we doen en de oplossingen die we zoeken. Ik denk dat het RIVM nu nogal zendend was. En dat we wat meer ontvangend moeten zijn.’
Hoe dan?
‘Ik ben daar nog een beetje zoekend in.’
Zijn woordvoerder: ‘Je kunt ook niet alles tegelijk hè?’
Hoe gaat u eigenlijk de boeken in als er géén uitbraak komt?
‘Als ze bij mijn afscheid zeggen: gelukkig is er geen pandemie geweest, maar het is wél vanzelfsprekend geworden dat men elkaar vindt als dat nodig is, dan zou dat mooi zijn. Dat is dan toch een stap verder in het voorbereid zijn.’
Bron: De Volkskrant