Lasso

Het verkrijgen van tijdig en lokaal inzicht in antimicrobiële resistentie in Amsterdamse verpleeghuizen.

Doel

Het uitvoeren van ABR surveillance van verwekkers van UWI’s middels LQAS in
verpleeghuisorganisaties in de regio Amsterdam, om (a) behandelaars te informeren over
de mate van ABR zodat lokale empirische therapie hierop kan worden aangepast en (b) de
mate van ABR te vergelijken tussen verpleeghuisorganisaties.

Het evalueren van de toepassing van lokale ABR surveillance middels LQAS in de praktijk.

Aanpak

In project Lasso werd in gemiddeld 18 weken het voorkomen van antibioticaresistentie (ABR) bij de belangrijkste bacteriële verwekkers van urineweginfecties (UWIs) geclassificeerd als hoog (> 20%) of laag (≤ 20%) in drie verpleeghuisorganisaties in Noord-Holland. Dit werd gedaan door middel van een populatie-gerichte surveillance strategie die gebruik maakt van steekproeven. Hierdoor waren er slechts 100 urinemonsters gemiddeld nodig per verpleeghuisorganisatie.

Status

Eindrapportage is opgeleverd. Samenvatting:

Er waren veel relevante verschillen in ABR-classificaties tussen verpleeghuisorganisaties. Veel eerste keuze middelen voor de empirische behandeling van een UWI met weefselinvasie volgens de Verenso richtlijn (Urineweginfecties bij kwetsbare ouderen), zouden op basis van deze resultaten betwist kunnen worden. Binnen organisatie A werden de bacteriën voor het minste aantal antibiotica als ‘hoog-resistent’ (>20% resistentie) geclassificeerd (n = 3), terwijl binnen organisatie B de bacteriële verwekkers voor de meeste antibiotica als hoog-resistent werden geclassificeerd (n = 8). Aanvullende analyses om deze verschillen mogelijk te verklaren zullen plaatsvinden in een vervolgonderzoek. De resultaten van Lasso pleiten voor lokale of regionale ABR surveillance in aanvulling op de nationale ABR surveillance.
In drie verdiepende multidisciplinaire focusgroepen met (kwaliteits)verpleegkundigen, specialisten ouderengeneeskunde, apothekers en arts-microbioloog, werd de betekenis van deze resultaten bediscussieerd. Hieruit bleek dat empirische behandelkeuze (het ‘lokale formularium’) van veel factoren afhankelijk is. Uitgangspunt is de landelijke Verenso richtlijn, maar o.a. bijwerkingen, gebruiksgemak, en risico’s spelen ook een rol. De mate waarin antibioticaresistentie lokaal voorkomt, zou ook een (belangrijke) rol moeten spelen in de empirische behandelkeuze, maar hoe zwaar dit weegt t.o.v. andere factoren is nog onduidelijk. Voor optimale implementatie van lokale ABR surveillance is consensus nodig over de plaatsbepaling van ABR surveillance bij het vaststellen van lokale empirische therapie, de criteria voor een relevante (steekproef)populatie en de maximale acceptabele resistentie-percentages tegen eerste keuze antibiotica. Er is draagvlak voor (periodieke) ABR surveillance, maar er is twijfel of laboratorium-gebaseerde surveillance ook zou volstaan. Naast consensus over criteria die nodig zijn voor de toepassing van lokale ABR surveillance zijn de volgende randvoorwaarden geïdentificeerd: volledige en adequate epidemiologische informatie behorende bij de urinekweek (datum afname, verpleeghuis locatie), samenwerking met bereidwillige arts-microbioloog, resultaatbespreking laten aansluiten bij bestaande structuur voor farmacotherapeutische toetsing overleggen. Voor de structurele toepassing van populatie-gerichte surveillance zijn daarnaast ook financieringsbronnen nodig voor de additionele kosten, een goede transportinfrastructuur met het laboratorium en lokaal eigenaarschap voor adequate uitvoer.

Het hele rapport lees je hier.

Scroll naar boven